| 24679 |
wilde wingerd |
wilde wingerd:
-
wilje wingerd (L300p Beesel)
|
wilde wingerd [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
| 24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
-
wieje (L300p Beesel)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
| 24510 |
wilgenkatje |
katje:
-
ketjes (L300p Beesel),
WBD / WLD
ketjə (L300p Beesel)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
| 19074 |
willen |
willen:
wille (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
| 17708 |
wind |
wind:
winjt (L300p Beesel)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
| 25207 |
wind (alg.) |
wind:
windj (L300p Beesel)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 26176 |
windborden |
stormplanken:
štǫrǝmplɛŋk (L300p Beesel
[(id)]
)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
| 25160 |
winderig weer |
ruw (weer):
rōēw waer (L300p Beesel),
winderig (weer):
winjerich (L300p Beesel),
winjerig (L300p Beesel),
zuchtig (weer):
zuchtig (L300p Beesel)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 26064 |
windluiken, waterdeuren |
weerluiken:
weerluiken (L300p Beesel)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
| 25958 |
windmolen |
windmolen:
wenjtj[molen] (L300p Beesel)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|