e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dom dom: dom (Beesel), stom: sjtom (Beesel) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: domino (Beesel) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man dommerik: dommərik (Beesel), stommerik: sjtommərik (Beesel) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw dutseltje: dutsəlkə (Beesel) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: dompələ (Beesel), dopen: duipen (Beesel), dūipə (Beesel) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderen hommelen: hommele (Beesel) donderen [SGV (1914)] III-4-4
donderkruid heelblad: -  heelblad (Beesel) donderkruid [DC 46 (1971)] III-4-3
donderslag donderslag: donderslaag (Beesel), helle slag: hellə sjlaach (Beesel) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderlucht: dônderlôch (Beesel) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
donderx hommel: hommel (Beesel) donder [SGV (1914)] III-4-4