18803 |
geheugen |
geheugen:
gəheugə (L300p Beesel),
memorie:
memorie (L300p Beesel)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
goed luisteren:
good loestərə (L300p Beesel),
luisteren:
loestərə (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehuch (L300p Beesel)
|
gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
hukje zitten:
hŭŭkske (L300p Beesel)
|
hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
heet:
heit (L300p Beesel)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (L300p Beesel),
sik:
sek (L300p Beesel)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
21318 |
gejoel |
lawaai:
ps. omgespeld volgens Frings.
lewɛ̄j (L300p Beesel)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gək (L300p Beesel)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
wabesen:
waabəsə (L300p Beesel)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
topje van de pen:
tŭŭpkə van də pen (L300p Beesel)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|