e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
getalzijde van een geldstuk munt: munjt (Beesel) De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)] III-3-2
getob; tobben gemartel: gemertel (Beesel), geplaar: gəplāār (Beesel), gesukkel: gəsukkəl (Beesel) gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)] III-1-4
getralied schutsel? deurtje: deurkə (Beesel) het getralied schutsel dat diverse hokjes afscheidt? [N 93 (1983)] III-3-2
getrouwde vrouw getrouwde vrouw: gətraowdə vraow (Beesel) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
getuige zijn getuige zijn: gətūūgə zin (Beesel) getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] III-2-2
getuigen getuigen: getuuge (Beesel) getuigen [SGV (1914)] III-3-1
gevangenis munster (<lat.): Van Dale: munster (&lt;Lat.), 1. kloosterkerk; - 2. domkerk, bisschoppelijke kerk.  munster (Beesel) gevangenis [SGV (1914)] III-3-1
geven geven: gêve (Beesel) geven [SGV (1914)] III-1-2
gevoelig (zijn) gevoelig: geveulig (Beesel) gevoelig [SGV (1914)] III-1-1
gevoelloos (zijn) dood: dòèëj (vingers) (Beesel) Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] III-1-1