17853 |
glijden |
slidderen:
schliddere (L300p Beesel)
|
glijden [SGV (1914)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
WBD/WLD
glimworm (L300p Beesel),
gloeiwormpje:
WLD
gloei-wörmke (L300p Beesel),
lichtkever:
WLD
lichtkever (L300p Beesel),
lichtwormpje:
luchwörmkes (L300p Beesel)
|
glimworm [SGV (1914)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L300p Beesel)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
glūūpər (L300p Beesel),
loeroor:
loeroir (L300p Beesel),
luizige, een -:
cf. Schuermans p. 351, s.v. "looszak"= list, haarzak (p. 171 bedrieger, foffelaar, valschspeler) of aaszak (p. 6, ook aarzak; bedrieger, valschaard) , bedrog; een persoon die listig te werk gaat
eine loeziggə (L300p Beesel),
schijnheilige:
sjienheilige (L300p Beesel)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
glūūpərig (L300p Beesel),
luizig:
loezich (L300p Beesel),
schijnheilig:
sjienheilig (L300p Beesel),
vals:
vals (L300p Beesel)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
plakken:
plakkə (L300p Beesel)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21959 |
goed voederen |
goed voederen:
goot voorə (L300p Beesel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeie vriedich (L300p Beesel)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goeiwèèk (L300p Beesel)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goodkoup (L300p Beesel)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|