| 25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roew (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 21292 |
ruzie |
herrie:
hɛ.t mɛtə gansə wɛ.rəlt haeri (L297p Belfeld)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
| 21081 |
sabbelen |
sabbelen:
sabbele (L297p Belfeld)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 23321 |
sacristie |
gerfkamer:
gerfkamer (L297p Belfeld)
|
gerfkamer [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 21332 |
samenspannen |
heulen:
hø͂ͅle (L297p Belfeld)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 21028 |
saus |
saus:
saows (L297p Belfeld)
|
saus [RND]
III-2-3
|
| 23230 |
scapulier |
scapulier:
skappelier (L297p Belfeld)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
| 31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L297p Belfeld)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
| 19507 |
schaal |
schaal:
schoal (L297p Belfeld)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L297p Belfeld)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|