22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtantbe.lt (L297p Belfeld)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
29916 |
stankafsluiters |
syphons:
sifoŋs (L297p Belfeld)
|
Gresbuizen met speciale vorm die verhinderen dat stank en gassen die zich in een afvoerleiding ontwikkelen, in huizen enz. terecht kunnen komen. [monogr.]
II-8
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld),
gätske (L297p Belfeld)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
schteek (L297p Belfeld)
|
steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
29851 |
steekklomp |
steekklomp:
štē̜kklomp (L297p Belfeld)
|
Klomp, aan de onderkant voorzien van een ijzeren plaat ter bescherming tegen de scherpe rand van het blad van de schop. Een klomp die op deze wijze was bewerkt, noemde men in L 270: met ijzer beslagen (met˱ ī̄z\r b\ēlāg\). [monogr.]
II-8
|
26953 |
steekschop |
schoep:
šop (L297p Belfeld)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
schteel (L297p Belfeld)
|
steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
29955 |
steenbeitel |
beitel:
bęjtǝl (L297p Belfeld)
|
Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16]
II-9
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
steenpuist:
schteinpoest (L297p Belfeld)
|
steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
25502 |
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt |
vuurvaste steen:
%%meervoud%%
vuurvaste stenen (L297p Belfeld)
|
Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.]
II-1
|