27245 |
stoker |
stoker:
štø̜̜̄̄kǝr (L297p Belfeld)
|
De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de pannen- of gresbuizenoven op de vereiste temperatuur houdt. [monogr.]
II-8
|
24995 |
stollen |
stollen:
schtolle (L297p Belfeld)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
schtulp (L297p Belfeld)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
29904 |
stompen |
stompen:
štømp (L297p Belfeld)
|
Brokken klei die uit de kleimolen komen. [monogr.]
II-8
|
18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstomp (L297p Belfeld)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
huiverpot:
hoeverpot (L297p Belfeld)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
29524 |
stookgat |
stookgat:
štǫk˲gāt (L297p Belfeld)
|
Elk van de in het gewelf aangebrachte stookgaten. De stookgaten bevinden zich pal boven het rooster in de diverse kamers van de vlamoven. [monogr.]
II-8
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
schtōmboet (L297p Belfeld)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
schtop (L297p Belfeld)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (L297p Belfeld)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|