22832 |
vieren |
vieren:
gəve.rt (L297p Belfeld)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
kóffiedrinke (L297p Belfeld)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L297p Belfeld)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijert:
wiǝrt (L297p Belfeld)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L297p Belfeld)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (L297p Belfeld)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vin (L297p Belfeld),
vinne (L297p Belfeld)
|
vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinge (L297p Belfeld)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingers (L297p Belfeld),
viŋər (L297p Belfeld)
|
vinger [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
B.v. blief der mit dien fikke vanaaf.
fikke (L297p Belfeld),
jatten:
B.v. blief der mit dien jatte vanaaf.
jatte (L297p Belfeld)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|