34170 |
kalven |
kalven:
kalvǝn (L297p Belfeld)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (L297p Belfeld)
|
kam [SGV (1914)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime (L297p Belfeld)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18293 |
kapmantel |
cape (eng.):
cápe (L297p Belfeld)
|
schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapotjas (<fr.):
kapotjas (L297p Belfeld)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21760 |
kar |
kar:
kɛr (L297p Belfeld)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (L297p Belfeld),
karakter:
karakter (L297p Belfeld)
|
aard (karakter) [SGV (1914)] || karakter [SGV (1914)]
III-1-4
|
24178 |
karekiet |
rietvink:
reetvink (L297p Belfeld)
|
karekiet
III-4-1
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmølk (L297p Belfeld),
bǫtǝrmęlǝq (L297p Belfeld)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20673 |
karnemelksepap met roggezemelen |
zemelenpap:
zeemelepap (L297p Belfeld)
|
Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|