20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən boͅtəram šmēͅrə (L297p Belfeld)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L297p Belfeld)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (L297p Belfeld)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
afpalen:
ē̜fpø̜̄lǝ (L297p Belfeld)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) grimas maken:
ne grimas maake (L297p Belfeld)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
17709 |
een wind laten |
ene laten vliegen:
d`r eine laote vleege (L297p Belfeld)
|
wind laten [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34542 |
eend |
eend:
ɛŋ (L297p Belfeld)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
eenvoudig (L297p Belfeld)
|
eenvoudig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
duuvelshaor (L297p Belfeld)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19952 |
eetketel |
eetketel:
ē̜tkē̜tǝl (L297p Belfeld)
|
Etensketel waarin de warme maaltijd voor de steen- en pannenbakkers werd gebracht, bestaande uit twee of drie pannen die door een handvat met elkaar verbonden waren. In L 270 werd een dergelijke dubbelketel met warm eten ɛs middags meestal door kinderen naar de kleiput gebracht.' [N 98, 12; monogr.]
II-8
|