| 17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbēǝ.t (P053p Berbroek),
gebit:
het gebeet v.d. aa man es nog hiel alk
alk gebeet (P053p Berbroek)
|
een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9, III-1-1
|
| 21586 |
geen ... waard |
geen knabje waard:
gie knepke jat (P053p Berbroek),
geen rotte sik waard:
gien rotte sik jat (P053p Berbroek)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 32746 |
geerakker |
spie/spij:
spęi̯ (P053p Berbroek)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
| 20692 |
gehakt |
gemalen:
gemaole (P053p Berbroek)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 27539 |
geit |
geit:
gēǝ.t (P053p Berbroek)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
| 20690 |
gekookte hersens |
hossels:
hossels (P053p Berbroek)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 21274 |
geld |
geld:
geld (P053p Berbroek),
heje es paa zinne jas en maa heer geld, paa zijn kauw en paa zinnen hond (P053p Berbroek),
ich ben me gult kweet (P053p Berbroek),
jië mot oer geld nie in `t wetter smijëte (P053p Berbroek),
maa be weeje mot ich geld haolen (P053p Berbroek)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
| 33264 |
gele lupine |
filipinen:
flø`pine (P053p Berbroek)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
| 32991 |
geleding |
lid:
līǝ.t (P053p Berbroek)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
| 25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelijke (P053p Berbroek)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|