20723 |
kleine hoeveelheid eten |
greumeltje:
grieëmelke (P053p Berbroek)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klêêgelt (P053p Berbroek)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
23215 |
klepel |
klepel:
de kleppel van ne klok (P053p Berbroek)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klansoor:
klanzūi̯ǝr (P053p Berbroek)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleer (P053p Berbroek, ...
P053p Berbroek)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
20720 |
kliekje |
overschot:
everschot (P053p Berbroek)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (P053p Berbroek)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
rǝvęt (P053p Berbroek)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
20950 |
klokhuis |
wrang:
vraag (P053p Berbroek)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P053p Berbroek)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|