26443 |
kunststeen |
kunststeen:
kunststeen (P053p Berbroek)
|
Nagemaakte, gegoten molensteen. De kunststeen is harder dan de natuursteen en vergt niet zoveel onderhoud. Als grondstof voor de kunststeen kunnen diverse steensoorten als carborundum, kwarts en amaril gebruikt worden. Het materiaal wordt gebroken, gesorteerd op fijnheid en met een speciale cement of kit in de gewenste vorm gegoten of geperst. Evenals de Franse steen bestaat de kunststeen uit twee lagen, een ballastlaag en een maallaag van ongeveer 15 cm waarin al kerven gegoten zijn met daartussen een zachtere vulling in een andere kleur. [N O, 17g; N O, 17f; Vds 185; Jan 175; Coe 118; Grof 140]
II-3
|
19863 |
kussen |
kussen:
køjsǝ (P053p Berbroek),
pan:
pan (P053p Berbroek)
|
Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87]
II-3
|
19632 |
kussensloop |
overtreksel:
overtreksel (P053p Berbroek, ...
P053p Berbroek,
P053p Berbroek)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
babbelheks:
babbelheks (P053p Berbroek),
babbelkont:
babbelkont (P053p Berbroek),
babbeltrien:
babbeltrien (P053p Berbroek)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (P053p Berbroek),
kwakkəl (P053p Berbroek)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
puimen:
p˙ēmǝ (P053p Berbroek)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
wa ien kwiezel (P053p Berbroek)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (P053p Berbroek)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loeg (P053p Berbroek)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lōx (P053p Berbroek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|