e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Berbroek

Overzicht

Gevonden: 1120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringmeel randmeel: ręnt[meel] (Berbroek) Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.] II-3
rode kool rode kool: roi kil (Berbroek) Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)] I-7
rogge koren: kōirǝ (Berbroek) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen rok: rok (Berbroek) rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
rollen wellen: wɛlǝ (Berbroek) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rond wittebrood witbrood: wit broed (Berbroek) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
rondsel van de watermolen lantaarn: lǝt˲gan (Berbroek) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3
rongblokken romblokken: romblǫkǝn (Berbroek) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen romstekken: rǫmstɛkǝn (Berbroek), romstokken: romstǫkǝ (Berbroek) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
roof(je) (korst op een wonde) korst(je): kost (Berbroek) een roofje (korst) [ZND 45 (1946)] III-1-2