20770 |
speculaas |
speculaas:
speekelaos (P053p Berbroek)
|
Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
spēǝlman (P053p Berbroek)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
tet:
tęt (P053p Berbroek)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P053p Berbroek, ...
P053p Berbroek)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spēǝnǝ (P053p Berbroek)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (P053p Berbroek)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
20121 |
spinnen |
snurken:
sneͅrəkə (P053p Berbroek)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprōi̯ǝ.tǝ (P053p Berbroek)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
stil klappe (P053p Berbroek)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
sprènge (P053p Berbroek)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|