32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (Q163p Berg)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
21094 |
rugstuk |
rugstuk:
rugstuk
røxstøkə (Q163p Berg)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rykə (Q163p Berg)
|
rieken [ZND m]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
= ruilen!!!! Anders niet gebr.
maŋələ (Q163p Berg)
|
Mangelen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rai̯n (Q163p Berg)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
runderhorzel:
runderhorzel (Q163p Berg)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoop:
moͅjknyp (Q163p Berg)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kubestǝ (Q163p Berg)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17832 |
rusten |
rusten:
rəstə (Q163p Berg)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|