| 20129 |
heet, hitsig |
lopetig:
lø͂ͅpətix (Q163p Berg)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (L429a Berg)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
| 19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (Q163p Berg),
hi.məl (Q163p Berg)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
| 34474 |
hen met kuikens |
brok:
broǝk (L429a Berg),
kloek:
kluk (L429a Berg),
kloekhen:
klukhin (Q163p Berg)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (Q163p Berg),
hęŋs (Q163p Berg)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
| 33944 |
hengstebit |
hengstgebit:
heŋst˲gǝbet (L429a Berg)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|
| 33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
heŋsǝvø̄.lǝ (Q163p Berg)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
| 34440 |
herdershond |
schepershond:
šēpǝrsho.nt (Q163p Berg),
šēpǝrshǫnjtj (L429a Berg)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
šēpǝršøpkǝ (Q163p Berg)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 24877 |
herik |
hering:
hē̜reŋ (Q163p Berg),
hɛ̄reŋ (L429a Berg)
|
Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5
|