19085 |
liegen |
liegen:
līgə (Q163p Berg)
|
liegen [ZND m]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
līs (Q163p Berg),
rotel:
rō.tǝl (Q163p Berg
[(heupgewricht)]
)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
18831 |
lijden |
lijden:
lajə (Q163p Berg)
|
lijden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzaadmeel:
lēzūǝtmɛ̄l (Q163p Berg)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbes:
laisterbes (Q163p Berg)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q163p Berg, ...
Q163p Berg),
ən lip (Q163p Berg)
|
een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lip (Q163p Berg)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (L429a Berg)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L429a Berg)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|