33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mānǝstraŋk (L192p Bergen)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stīr[kalf] (L192p Bergen),
varkalf:
varkalf (L192p Bergen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34393 |
mannelijk schaap |
hens:
hɛns (L192p Bergen),
ram:
ram (L192p Bergen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
24206 |
mannelijke gans |
gent:
gɛnt (L192p Bergen)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bō.k (L192p Bergen),
geitenbok:
gęi̯tǝmbok (L192p Bergen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
sxrūthān (L192p Bergen)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
18673 |
mannenkleren |
kerelskleren:
kels-kliêr (L192p Bergen)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
mantelpakje:
maantel-pekske (L192p Bergen)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24571 |
margriet |
margriet:
-
margriet (L192p Bergen, ...
L192p Bergen)
|
margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)]
III-4-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛrt (L192p Bergen)
|
markt [RND]
III-3-1
|