e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolmees, mees bijenpikje: beͅi̯əpek(skə) (Beringe) koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] III-4-1
koordje kortlijn: kǫrtlīn (Beringe) De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71] II-3
koorts koortsig: ko.ərtsich (Beringe) koorts [RND] III-1-2
kopspie spieën/spijen: spijǝ (Beringe) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3
korhoen kor: koͅr (Beringe) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
koster koster: kö:stər (Beringe) koster [RND] III-3-3
kraaltjes kraaltjes: krɛlkəs (Beringe) kraaltjes [RND] III-3-2
kraanvogel kroenekraan: krū(ə)nəkrān (Beringe) kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] III-4-1
krom, met bochten krom: kromp (Beringe, ... ) krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
kruias, kruirad kruiwerk: kruiwerk (Beringe) Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3