17758 |
mond |
mond:
muŋt (L265c Beringe)
|
mond [RND]
III-1-1
|
21263 |
motor |
moter:
moətər (L265c Beringe)
|
motor [RND]
III-3-1
|
21264 |
motorfiets |
stoomfiets:
stoumfits (L265c Beringe)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
moezelen:
’t moezelt (L265c Beringe)
|
motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
20598 |
muik |
muik:
vroeger, ook noten en kastanjes
moenik (L265c Beringe)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
24357 |
muis |
muis:
mōēs (L265c Beringe)
|
muis [DC 35 (1963)]
III-4-2
|
18418 |
muts: algemeen |
kips:
WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.
kips (L265c Beringe),
muts:
Vrouwel.
møts (L265c Beringe)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
28708 |
naaien |
naaien:
nęjǝ (L265c Beringe)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
naxtəgāl (L265c Beringe)
|
nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
gēͅi̯təmɛlkər (L265c Beringe)
|
nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|