24288 |
zwarte roodstaart |
ovenmetselaartje:
ōvərmɛtsəlēͅrkə (L265c Beringe),
roodstaart:
ruətštɛrt (L265c Beringe)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zjwummen (L265c Beringe),
zjwömən (L265c Beringe)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęxhām (L265c Beringe
[(incl de strengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
29320 |
zwingelbord |
zwingstapel:
žwęŋstāpǝl (L265c Beringe)
|
Een verticaal staande plank met een inkeping waarin een bos vlas- of hennepvezels gelegd wordt die men wil zwingelen. Zie afb. 69. [N 48, 17b]
II-7
|
29319 |
zwingelen |
zwingen:
žwęŋǝ (L265c Beringe)
|
Met behulp van een zwingelbord en zwingelmes of zwingelmolen de aanhangende kleine houtdeeltjes van vlas- en hennepvezels verwijderen. Zie betreffende zwingelmolen afb. 68. [N 48, 17a]
II-7
|
29321 |
zwingelmes |
zwing:
žweŋ (L265c Beringe)
|
Brede spaan met aangescherpte kanten en een handvat om vlas mee te zwingelen. Zie ook afb. 69. [N 48, 17c]
II-7
|