23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplaan (K358p Beringen),
kaplaën (K358p Beringen),
nə kaplòən (K358p Beringen)
|
Een onderpastoor. [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
kapmantəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen,
K358p Beringen)
|
kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapotjas (<fr.):
kapotjas (K358p Beringen)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (K358p Beringen)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21760 |
kar |
kar:
kɛ̄r (K358p Beringen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
ārt (K358p Beringen),
karakter:
karaktər (K358p Beringen)
|
aard (karakter) [ZND 01 (1922)] || karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20784 |
karbonade |
varkensrib:
varkensrib (K358p Beringen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botermelk (K358p Beringen),
bōtǝrmę.lǝk (K358p Beringen),
bōtǝrmęi̯lǝk (K358p Beringen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. Frings
bōtərmeͅlək (K358p Beringen),
botermelkpap:
Syst. Frings
bōtərmɛlkpap (K358p Beringen)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20673 |
karnemelksepap met roggezemelen |
zemelenpap:
Syst. Frings
zēmələmɛlk (K358p Beringen)
|
Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|