17773 |
kuit |
kuit:
koet (K358p Beringen)
|
kuit (van een been) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
18545 |
kuitbroek |
gettenbroek:
geͅtəbrōk (K358p Beringen)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19015 |
kundig |
kunstig:
kønstix (K358p Beringen)
|
kundig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
ne kunstenêr (K358p Beringen)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
kø.nst[mest] (K358p Beringen),
vreemde vette(n):
vrømdǝ vętǝ (K358p Beringen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
leer:
lēǝr (K358p Beringen)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kussensloop:
køsəslop (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen),
kussentreksel:
køsəntreͅksəl (K358p Beringen),
overtrek:
ēvərtreͅk (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
heks:
heks (K358p Beringen),
viswijf:
vischwijf (K358p Beringen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadklapper:
kōͅətklapər (K358p Beringen)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
kwakəl (K358p Beringen)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|