e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepel lepel: lēpəl (Beringen, ... ), Als in het ABN.  lepel (Beringen) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap get: gette (Beringen), getə (Beringen), geͅtə (Beringen), gètte (Beringen), strump: strompe (Beringen), strompə (Beringen) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren muts die onder de kin wordt gesloten leren muts: lērə møts (Beringen) muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3
leren schede leren koker: [leren] kōkǝr (Beringen) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leugen leugen: da’s ’n leuge (Beringen) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstul (Beringen, ... ), lønstul (Beringen, ... ), zetel: zētəl (Beringen, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder leurder: leurder (Beringen), lørdər (Beringen) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1
leven v: znd 34, 82a;  levw (Beringen) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: leve (Beringen, ... ), leven (Beringen) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
lever lever: lever (Beringen) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11