e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liggend dakvenster dakvenster: dak˲vinstǝr (Beringen), dakvenstertje: dak˲venstǝrkǝ (Beringen) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
lijfbieden, prolapsus vaginae (de) koning stoten: (de koe) styǝt dǝ kø̄neŋ (Beringen), alles afwerken: (de koe) węrǝkt alǝs af (Beringen), de koning afwerken: (de koe) węrǝq dǝ køneŋ af (Beringen), rozen: (de koe) rūǝst (Beringen) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbidder grafmaker: znd 1 a-m; znd 30, 25; cf. VD s.v. "grafmaker"= persoon die grafkuilen maakt of spit (gew.) doodgraver  grafmaker (Beringen, ... ), lijkbidder: znd 1 a-m; znd 30, 25;  laikbidder (Beringen, ... ), lékbêêr (Beringen, ... ) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] III-2-2
lijkstro lijkstrooi: lijkstrooi (Beringen) lijkstrooi III-2-2
lijn waar het spel begint brog: ən bròX (Beringen) De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
lijnzaad, vlaszaad lijnzaad: lɛ̄nzǭt (Beringen) Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadmeel lijzemeel: lɛ̄zǝmēǝl (Beringen), lijzerdmeel: lɛzǝrtmēl (Beringen) De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadpap lijzemeelpap: lɛ̄zǝmēǝlpap (Beringen), lijzerdpap: lɛzǝrtpap (Beringen) De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59] I-5
limburgse kaas stinkende kaas: Syst. Frings  steŋkəndə kēs (Beringen), steͅŋkəndə kēs (Beringen) Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)] III-2-3
limburgse klei leem: liǝm (Beringen), leemgrond: liǝmgront (Beringen), plakaarde: plɛkē̜i̯r (Beringen), plakgrond: plękgront (Beringen) Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33] I-8