e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middagdutje doen een uil vangen: nən øͅl vaŋə (Beringen), middagdutje doen: ə midaxdøtjə døn (Beringen), noenstond slapen: noenstond sloupen (Beringen), nunstods sloupən (Beringen) een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] || middagslaapje [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
middagmaal middag, de -: bij werklieden  middag (Beringen) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
middelste kegel koning: koning (Beringen), negenman: de negeman (Beringen), varken: t verken (Beringen) Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] III-3-2
middendeel van het paard lijf: lē̜.f (Beringen) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombān (Beringen  [(enk -bant)]  ) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mier brag: ook in ZND 08, 152a  brag (Beringen), mierzeik: mīērzĕik (Beringen), muurzeik: my(3)̄rzēͅkə (Beringen), ook in ZND 08, 152a  muurzɛk (Beringen), my:rzɛ:k (Beringen), muurzeiker: myrzēͅk(ər) (Beringen) mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenei mierenei: mirənēͅə (Beringen), muurzeikenei: my(3)̄rzēͅkənēͅ (Beringen) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop mierennest: mirəneͅst (Beringen), muurzeikennest: my(3)̄rzēͅkəneͅst (Beringen) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt mijt: mīēt (Beringen) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Beringen) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4