21103 |
niet lusten |
niet moeten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
mot (K358p Beringen)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
geraakt zijn:
(het hart) es gǝrakt (K358p Beringen)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|
18220 |
niet passen |
niet passen:
het klied past nie (K358p Beringen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
20167 |
niet zindelijk |
slaat op "(--):
onøtəx (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
smerig:
smērəx (K358p Beringen)
|
onzindelijk (bestaat er een woord met on- gevormd ?) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
18122 |
nijdnagel |
ijlwortel:
elwortəl (K358p Beringen),
ijwortel:
ēwoͅrtəl (K358p Beringen),
keiwortel:
kɛiwortəl (K358p Beringen)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || nijdnagel (bijwas aan de vingernagel) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
trektang:
tręktaŋ (K358p Beringen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknak:
Syst. Frings
neknak (K358p Beringen),
neͅknak (K358p Beringen)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
das niks wɛrt (K358p Beringen)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzā.t (K358p Beringen)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫrst (K358p Beringen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|