e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegvoor voor: vōr (Beringen) Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1
ploegzool daad/dood (?): dǭet (Beringen), daadgrond: dǭǝt˲gront (Beringen), groene drift: grynǝ drift (Beringen), ijzersteen: ę̄zǝrstiǝn (Beringen), korst: kǫrst (Beringen), leemlaag: līǝmlǭx (Beringen), turflaag: tø̜rǝflǭx (Beringen) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, hebben alle betrekking op de grond of de grondlaag onder de bouwvoor. De onder A. vermelde benamingen zijn vooral van toepassing op de korst of harde laag, die bij regelmatig ploegen onder in of juist onder de voor gevormd wordt door de druk en de strijkende werking van het ploeghoofd; van tijd tot tijd moet deze laag met de ondergronder gebroken worden. Onder B. vindt men benamingen voor een harde laag onder de bouwvoor, die het water slecht doorlaat. Deze termen betreffen soms een uitgestrekte laag, in andere gevallen een bank of een laag van beperkte omvang. Vaak ook wijzen ze meer op een grondsoort dan op een laag onder de bouwvoor. De veelheid van termen (zoals die voor bijzondere kleisoorten, klevende en kneedbare aarde, modderige grond e.d.) hangt nauw samen met plaatselijke en regionale verschillen in bodemgesteldheid. Tenslotte wordt onder C. een opsomming gegeven van benamingen voor een bijzondere laag in de ondergrond, een roestbruine ijzerhoudende laag (van een bepaalde grondsoort) die hard of zacht kan zijn. [N 11A, 129g; N 27, 12a + b; N 27, 13a add.; monogr.; div.] I-1
plooi plooi: pluj (Beringen) Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.] II-7
poel, plas waterkoet: watərkot (Beringen), wijertje: weͅi̯ərkə (Beringen) plas of meertje midden in de hei (ven, vin?) [N 27 (1965)] III-4-4
poetsen, schoonmaken kuisen: køͅsə (Beringen) schoonmaken, kuisen [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
pofbroek pofbroek: pofbrōk (Beringen), smokkelbroek: smokəlbrōk (Beringen), smoͅkəlbrok (Beringen) plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)] III-1-3
pofmouw pofmouw: pofmouw (Beringen), pofmouwtje: pofmoͅukəs (Beringen) pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3
poken keuteren: keuteren (Beringen), keuterijən (Beringen) in de kachel poken [ZND 40 (1942)] III-2-1
politie gendarmen (<fr.): də gəndɛrmən hɛmmən höm gəpakt (Beringen), politie (< lat.): de polisie het həm aangəhoon (Beringen) De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)] III-3-1
politieagent police (fr.): polis (Beringen) Hoe heet &lt;&lt; een politieagent &gt;&gt; ? [ZND 40 (1942)] III-3-1