e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode bosmier brag: brag (Beringen), bragə (Beringen) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] III-4-2
rode klaver rode klaver: rui̯ǝ [klaver] (Beringen), veldklaver: vɛlt[klaver] (Beringen) Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
rode koe rode: rūi̯ (Beringen), rode koe: rui̯ [koe] (Beringen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop rode koe: rui̯ kǫi̯ (Beringen), witkop: wetkǫp (Beringen) [N 3A, 125a] I-11
rode kool rode kool: roee kuul (Beringen), roeikoeil (Beringen), roeikuul (Beringen), roeə kuul (Beringen), rūi kyəl (Beringen), rūiə kyl (Beringen), rūi̯ə ky(3)̄l (Beringen) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roep- en lokwoord voor de kip tik, tik: tek, tek (Beringen), tik, tik, tik: tek, tek, tek (Beringen), tik, tik, tik (Beringen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus, kuus: kuš, kuš, kuš (Beringen) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken sjiep, sjiep, sjiep: šip, šip, šip (Beringen), tsiep, tsjiep, tsiep: tsip, tšip, tsip (Beringen), tsjiep, tsjiep, tsjiep: tšep, tšep, tšep (Beringen) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus: kus, kus (Beringen), kuš, kuš (Beringen) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lem, lem, lem: lęm, lęm, lęm (Beringen) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12