24405 |
rode bosmier |
brag:
brag (K358p Beringen),
bragə (K358p Beringen)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33257 |
rode klaver |
rode klaver:
rui̯ǝ [klaver] (K358p Beringen),
veldklaver:
vɛlt[klaver] (K358p Beringen)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
34033 |
rode koe |
rode:
rūi̯ (K358p Beringen),
rode koe:
rui̯ [koe] (K358p Beringen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
rode koe:
rui̯ kǫi̯ (K358p Beringen),
witkop:
wetkǫp (K358p Beringen)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roee kuul (K358p Beringen),
roeikoeil (K358p Beringen),
roeikuul (K358p Beringen),
roeə kuul (K358p Beringen),
rūi kyəl (K358p Beringen),
rūiə kyl (K358p Beringen),
rūi̯ə ky(3)̄l (K358p Beringen)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tik, tik:
tek, tek (K358p Beringen),
tik, tik, tik:
tek, tek, tek (K358p Beringen),
tik, tik, tik (K358p Beringen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus, kuus, kuus:
kuš, kuš, kuš (K358p Beringen)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
sjiep, sjiep, sjiep:
šip, šip, šip (K358p Beringen),
tsiep, tsjiep, tsiep:
tsip, tšip, tsip (K358p Beringen),
tsjiep, tsjiep, tsjiep:
tšep, tšep, tšep (K358p Beringen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kus, kus (K358p Beringen),
kuš, kuš (K358p Beringen)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lem, lem, lem:
lęm, lęm, lęm (K358p Beringen)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|