19411 |
schroeien |
verhersten:
verhorsten (K358p Beringen),
vərhoͅrsə (K358p Beringen),
versnerken:
vərsnøͅrkən (K358p Beringen)
|
schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] || schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
baŋ (K358p Beringen),
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
blø (K358p Beringen)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxødǝ (K358p Beringen)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
klierborstel (K358p Beringen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
baadt:
də moͅwən bōͅjt (K358p Beringen)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
sxømspān (K358p Beringen),
sxø͂ͅmspōͅwən (K358p Beringen)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18102 |
schurft |
rap:
rap (K358p Beringen)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
24428 |
schurftmijt |
vlooien of luizen:
vlooien of luizen (K358p Beringen)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
schötter (K358p Beringen),
ṣchötər (K358p Beringen)
|
schutter [RND] || Schutter. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33373 |
schutting naast de koeienstand |
schutsel:
sxøtsǝl (K358p Beringen)
|
Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d]
I-6
|