e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springstier springstier: spreŋstīr (Beringen), springvar: spreŋvē̜r (Beringen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sprinkhaan sprinkhaan: sprinkhân (Beringen) sprinkhaan [Willems (1885)] III-4-2
spruiten spruitjes: spruitekes  sprətəkəs (Beringen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten uitkomen: øͅtkōmə (Beringen) uitkomen [Goossens 1b (1960)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruitkool: sprøͅtky(3)̄əl (Beringen) [N Q (1966)] I-7
spruitpot spuitketel: spøtkētǝl (Beringen) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
spurrieschoof geleg: gǝlęx (Beringen) Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f] I-5
staart staart: stert (Beringen), stɛrt (Beringen, ... ) staart [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9, III-4-2
staartkoord koord: kōr (Beringen) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast vlos: flǭu̯s (Beringen) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11