e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bladkool, snijkool losse kool: loͅsə ky(3)̄l (Beringen) [N Q (1966)] I-7
blaffen bassen: basən (Beringen, ... ) blaffen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
blaker blaker: blaker (Beringen), kaarsenschoteltje: keͅrsəsxø&#x0304təlkə (Beringen) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] III-2-1
blaren opblaren: blǫwrt˱ ǫp (Beringen) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blaten bleten: blē̜tǝ (Beringen) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauw slachten slecht afgetrokken: slecht afgetrokken (Beringen) Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54] II-1
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  boschberen (Beringen) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe klei douwaarde: dou̯wǝt (Beringen), drift: dreft (Beringen), drijfzand: drē̜vzant (Beringen), leem: liǝm (Beringen) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Beringen), rènger (èn als in vaincre) (Beringen) reiger [ZND 41 (1943)] III-4-1
bleek bleek: bli:k (Beringen), bli:ək (Beringen), bliek gezicht (Beringen), bliək gəzicht (Beringen), hɛ zit zu bliək (Beringen) bleek [ZND 01 (1922)] || geeps (flets) [ZND 01 (1922)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2