22393 |
troef |
troef:
nen troef (K358p Beringen),
troef (K358p Beringen)
|
Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
kudde:
køt (K358p Beringen),
nest:
nęst (K358p Beringen)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34549 |
troep ganzen |
trop:
trǫp (K358p Beringen)
|
In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
trop:
trop (K358p Beringen)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
29936 |
troffel |
troffel:
trofǝl (K358p Beringen)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|
23000 |
trommel |
trommel:
en trommèl (K358p Beringen)
|
Trommel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
trömlkə (K358p Beringen)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
oplopen:
opluwǝpǝ (K358p Beringen),
ǫplūǝpǝ (K358p Beringen)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33595 |
tros vruchten |
drie tros:
drei tros (K358p Beringen)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33959 |
trossen |
pluisjes:
plø̜skǝs (K358p Beringen),
(enk)
plø̜šǝ (K358p Beringen)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|