| 24444 |
vliegend ongedierte |
gevogelte:
gəvlø̄gəltə (K358p Beringen)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 33986 |
vliegennet |
vliegenkleed:
vligǝklīǝt (K358p Beringen),
vliegennet:
vlīgǝnęt (K358p Beringen)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
| 22375 |
vlieger |
vlieger:
nə vlīgər (K358p Beringen),
vlieger (K358p Beringen)
|
Een vlieger (Fr. cerf-volant). [ZND B1 (1940sq)] || Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
| 24499 |
vlier |
klotsenboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
klotseboeəm (K358p Beringen),
vlierboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
flɛrbu:əm (K358p Beringen),
vlierenboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
fliereboeəm (K358p Beringen)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
| 26758 |
vlik |
flok:
flok (K358p Beringen)
|
Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37]
II-4
|
| 24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (K358p Beringen),
piepel (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
pipəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
| 18701 |
vlinderdasje |
strikje:
strekskə (K358p Beringen),
strikskə (K358p Beringen)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
minsəvloiə (K358p Beringen),
minsəvlui̯ (K358p Beringen),
vlo:
vloiə (K358p Beringen),
vlōēëj (K358p Beringen),
vlui̯ (K358p Beringen)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vlo, vlooi [Willems (1885)]
III-4-2
|
| 24395 |
vlo (mv., fon.) |
vloeien:
vlui̯ə (K358p Beringen),
vlooien:
vloiə (K358p Beringen)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 25554 |
vloeibare gist |
biergist:
bīrgęs (K358p Beringen)
|
De vloeibare gist wordt bij de brouwer van het dorp gehaald. Deze gist kan, in lauw water opgelost, dadelijk met de bloem worden gemengd (Weyns blz. 45). [N 29, 22; L 2, 21a; LB 2, 235]
II-1
|