33668 |
vloeiweide |
waterbroek:
wātǝrbruk (K358p Beringen),
wetering:
wē̜tǝriŋ (K358p Beringen)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
plavēͅ (K358p Beringen),
plavēͅə (K358p Beringen),
plavø͂ͅs (K358p Beringen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18217 |
vod |
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (K358p Beringen),
vod:
voͅdə (K358p Beringen)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] || vodden, lompen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenkramer:
voddeukromer (K358p Beringen)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
bierten:
biǝrtǝ (K358p Beringen),
bieten:
biǝtǝ (K358p Beringen),
groene hals:
grȳnǝn hals (K358p Beringen),
rode hals:
rūi̯ǝn hals (K358p Beringen),
voederbieten:
voi̯ǝr[bieten] (K358p Beringen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voederen:
voi̯ǝrǝ (K358p Beringen)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
34287 |
voedermik |
stamper:
stampǝr (K358p Beringen)
|
Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.]
I-11
|
33268 |
voederwikke |
krukken:
krø̜kǝ (K358p Beringen),
voederwikke:
vǫi̯ǝrwekǝ (K358p Beringen)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
voedsel:
voedsel (K358p Beringen)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
34280 |
voer |
voeder:
fui̯ǝr (K358p Beringen)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|