33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
onǝrhø̜lǝp (K358p Beringen)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (K358p Beringen),
dreeft:
drēft (K358p Beringen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
tanden:
tan (K358p Beringen)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
briǝdǫrsǝr (K358p Beringen),
dorsmolen:
dǫrsmølǝ (K358p Beringen)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18786 |
breien |
breien:
kousen breien (K358p Beringen),
strikken:
koosen strikken (K358p Beringen),
koəsə strikə (K358p Beringen),
strekə (K358p Beringen),
strikə (K358p Beringen)
|
breien (kousen breiden) [ZND B1 (1940sq)] || Breien. [ZND 01 (1922)] || Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strekezər (K358p Beringen),
strikijzers (K358p Beringen),
strikɛzərs (K358p Beringen)
|
breinaald [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
(de) korst breken:
kǫrst brēkǝn (K358p Beringen),
frezen:
frē̜zǝ (K358p Beringen),
russen:
røsǝ (K358p Beringen)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
24475 |
brem |
brem:
-
breem (K358p Beringen)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
braĕnge (K358p Beringen)
|
brengen [ZND m]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brəteͅls (K358p Beringen),
brəteͅlə (K358p Beringen),
pərteͅls (K358p Beringen),
jarretelle (fr.):
žartelə (K358p Beringen)
|
bretellen (om de broek op te houden) [ZND B1 (1940sq)] || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|