25462 |
bul waarmee men de ribben in stukken hakt |
puntmes:
pøntmɛs (K358p Beringen),
sleekmes:
steekmes (K358p Beringen)
|
Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105]
II-1
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
bysəl (K358p Beringen)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
bussel:
bø.sǝl (K358p Beringen)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bysəl (K358p Beringen)
|
bundel [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (K358p Beringen)
|
bunzing [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
kogels:
*lm. kogel (DC47,002b)
kogel (K358p Beringen),
kruit:
krøͅt (K358p Beringen),
poeder:
pəiər (K358p Beringen)
|
buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
bijeenscharsel:
bē̜i̯ǝnsxōǝrsǝl (K358p Beringen)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bø.sǝl (K358p Beringen)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
botte (fr.):
bǫt (K358p Beringen),
bussel:
bø.sǝl (K358p Beringen),
kemmeling:
kɛmǝleŋ (K358p Beringen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bos (K358p Beringen),
bussel:
bysǝl (K358p Beringen),
schoof:
sxuǝf (K358p Beringen),
strooi:
strui̯ (K358p Beringen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|