e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bul waarmee men de ribben in stukken hakt puntmes: pøntmɛs (Beringen), sleekmes: steekmes (Beringen) Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105] II-1
bundel groenten bussel: bysəl (Beringen) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bundel zangen bussel: bø.sǝl (Beringen) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bundel, bussel bussel: bysəl (Beringen) bundel [ZND 01 (1922)] III-4-4
bunzing fis: fis (Beringen) bunzing [ZND 48 (1954)] III-4-2
buskruit kogels: *lm. kogel (DC47,002b)  kogel (Beringen), kruit: krøͅt (Beringen), poeder: pəiər (Beringen) buskruit [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren bijeenscharsel: bē̜i̯ǝnsxōǝrsǝl (Beringen) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø.sǝl (Beringen) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3
bussel kort stro botte (fr.): bǫt (Beringen), bussel: bø.sǝl (Beringen), kemmeling: kɛmǝleŋ (Beringen) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: bos (Beringen), bussel: bysǝl (Beringen), schoof: sxuǝf (Beringen), strooi: strui̯ (Beringen) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4