e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darg derring: dęriŋ (Beringen) De onderste laag van laagveen en ook wel modder. [N 27, 39g] II-4
darmen gatdarm: gatdɛrm (Beringen), kransdarm: kransdɛrm (Beringen), lange darm: langǝ dɛrm (Beringen) In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1
darmen met worstvlees vullen afdraaien: afdrɛǝn (Beringen), afvullen: afvullen (Beringen) Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.] II-1
darmen schoonmaken spoelen: spȳlǝ (Beringen) De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.] II-1
darmenbak wagel: wāgǝl (Beringen), want: want (Beringen) Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.] II-1
darmvet darmenvet: dɛrmǝnvɛt (Beringen) Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.] II-1
das, sjaal halsneusdoek: halsnizik (Beringen), halsnøziŋ (Beringen), sjaal: šal (Beringen), sjerp: šeͅrp (Beringen) das (doek) [ZND 01 (1922)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld kravatspeld (<fr.): kravatspel (Beringen), plastronspeld (<fr.): plastrospeͅl (Beringen) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: doͅu (Beringen), doo.  dō (Beringen) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
daverwaat daverwaat: dāvǝrwāt (Beringen), dun waat: døn wāt (Beringen) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3