19640 |
de was blauwen |
blauwen:
blōu̯ə (K358p Beringen)
|
blauwen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blɛ:kə (K358p Beringen)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
wassen:
wasə (K358p Beringen)
|
het linnen wassen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜.vǝ (K358p Beringen),
drē̜i̯vǝ (K358p Beringen),
drē̜i̯ǝvǝ (K358p Beringen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
diəx (K358p Beringen)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (K358p Beringen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
32311 |
definitieve band |
reep:
rīǝp (K358p Beringen),
repel:
rīǝpǝl (K358p Beringen)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (K358p Beringen),
springen:
spreŋǝ (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
30506 |
deklatten |
daklatten:
daklatǝ (K358p Beringen)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (K358p Beringen),
dɛksəl (K358p Beringen),
scheel (K358p Beringen),
scheel:
sxe:l (K358p Beringen),
sXēl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|