e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was blauwen blauwen: blōu̯ə (Beringen) blauwen [ZND 08 (1925)] III-2-1
de was bleken bleken: blɛ:kə (Beringen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de was doen wassen: wasə (Beringen) het linnen wassen [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜.vǝ (Beringen), drē̜i̯vǝ (Beringen), drē̜i̯ǝvǝ (Beringen) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: diəx (Beringen) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deeg kneden kneden: knē̜jǝ (Beringen) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
definitieve band reep: rīǝp (Beringen), repel: rīǝpǝl (Beringen) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
dekken dekken: dękǝ (Beringen), springen: spreŋǝ (Beringen, ... ) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deklatten daklatten: daklatǝ (Beringen) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel deksel: deksəl (Beringen), dɛksəl (Beringen), scheel (Beringen), scheel: sxe:l (Beringen), sXēl (Beringen, ... ) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1