e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deuk in een hoed deuk: døk (Beringen), dø̄k (Beringen), nuts: een nuts (Beringen, ... ) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Beringen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel schuurdeurtje: sxȳrdørkǝ (Beringen) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder huissier (fr.): resier (Beringen), ressier (Beringen), rəssier (Beringen), rɛsir (Beringen) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diarree plat schijten: (de koe) sxęt plat (Beringen), schijt: sxē̜t (Beringen) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
dief dief: dief (Beringen, ... ), dif (Beringen), dīf (Beringen) dief [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-3-1
diep diep: dīp (Beringen) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: bīēëst (Beringen), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  beəst (Beringen), bi:əst (Beringen), ook in ZND 23, 009  bieëst (Beringen), dier: dīēr (Beringen) beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bel (Beringen), bil (Beringen) dij [ZND 01 (1922)] || dijen (deel v.h. been boven de knie) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
dijk dijk: dijk (Beringen), dęi̯k (Beringen), opgehoopte aarde om het water tegen te houden of de kanten van een kanaal  dijk (Beringen) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1