33641 |
erf en omliggende landerijen |
geleg:
gǝlēx (K358p Beringen),
winning:
winning (K358p Beringen)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
18837 |
ernstig |
serieus:
serieus (K358p Beringen)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛrt (K358p Beringen)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
24729 |
esdoorn |
es:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
es (K358p Beringen),
esse (K358p Beringen)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
e.tə (K358p Beringen),
éétə (K358p Beringen),
met lengteteken op de eerste e
ête (K358p Beringen)
|
eten [RND], [Willems (1885)], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
marmietje:
marəmɛtəkə (K358p Beringen)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
overschot:
euverschot (K358p Beringen),
overschot (K358p Beringen),
Syst. Frings
ø̄vərsxoͅt (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)] || hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
ɛtər (K358p Beringen),
materie:
matēri (K358p Beringen),
matērī (K358p Beringen),
mətēren (K358p Beringen)
|
etter [ZND 01 (1922)] || etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē.vi (K358p Beringen)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
19142 |
fatsoenlijk |
serieus:
das ne serieuse minsch (K358p Beringen)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|