34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bęrx (K358p Beringen),
bɛ.rǝx (K358p Beringen),
bɛrx (K358p Beringen)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gelts:
gę.ls (K358p Beringen)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
18254 |
gesp |
gesp:
gasp (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
gesp (K358p Beringen)
|
gesp [ZND 01 (1922)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
dam:
dām (K358p Beringen)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
front:
froͅnt (K358p Beringen),
plastron (fr.):
plastrŏ (K358p Beringen)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
streepbroek:
strijəpbrok (K358p Beringen),
turksleren broek:
tørkslērə brōk (K358p Beringen)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemertel (K358p Beringen),
gəmɛrtəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukkel (K358p Beringen)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd wijf:
gətrówd wééf (K358p Beringen)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
gətoegə (K358p Beringen),
tuigen:
toegə (K358p Beringen)
|
getuigen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
tap:
(mv)
tapǝ (K358p Beringen)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|