e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gesneden mannelijk varken berg: bęrx (Beringen), bɛ.rǝx (Beringen), bɛrx (Beringen) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
gesneden vrouwelijk varken gelts: gę.ls (Beringen) Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.] I-12
gesp gesp: gasp (Beringen, ... ), gesp (Beringen) gesp [ZND 01 (1922)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen dam: dām (Beringen) De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b] I-6
gesteven voorstuk van een overhemd front: froͅnt (Beringen), plastron (fr.): plastrŏ (Beringen) voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3
gestreepte broek streepbroek: strijəpbrok (Beringen), turksleren broek: tørkslērə brōk (Beringen) broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3
getob; tobben gemartel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel  gemertel (Beringen), gəmɛrtəl (Beringen, ... ), gesukkel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel  gesukkel (Beringen) gemartel [ZND 01 (1922)] III-1-4
getrouwde vrouw getrouwd wijf: gətrówd wééf (Beringen) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
getuigen getuigen: gətoegə (Beringen), tuigen: toegə (Beringen) getuigen [ZND 01 (1922)] III-3-1
getuigrek tap: (mv)  tapǝ (Beringen) Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81] I-6