33739 |
gladde ijzerdraad |
ronde draad:
ronǝ drǫu̯ǝt (K358p Beringen)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
20556 |
glazig |
glazen:
glaze (K358p Beringen)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rǝwęrǝk (K358p Beringen)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
17853 |
glijden |
baantje rijden:
baanke rije (K358p Beringen),
glijden:
glê? (K358p Beringen),
schuiven:
schoe:və (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
glijden [ZND 01 (1922)] || Glijden. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
greelachen (K358p Beringen)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
glemwøͅrøͅm (K358p Beringen),
lichtmade:
lextmāi̯ (K358p Beringen),
līxtma:ij (K358p Beringen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
glūpər (K358p Beringen)
|
gluiperd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34172 |
goed liggen |
goed zitten:
goed zitten (K358p Beringen)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goed luìsteren (K358p Beringen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
34120 |
goede vleeskoe |
klaskoe:
klaskǫi̯ (K358p Beringen)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|