18192 |
jurk |
kleed:
een blo: klied (K358p Beringen),
katoene klieed (K358p Beringen),
katoenen klied (K358p Beringen),
kli-jət (K358p Beringen),
klieəd (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
klīət (K358p Beringen),
ə blo klied (K358p Beringen)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
zjeu (K358p Beringen),
Syst. Frings
jys (K358p Beringen),
saus:
saus (K358p Beringen),
Syst. Frings
sōͅu̯s (K358p Beringen)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakkenjong:
kwakəjoŋ (K358p Beringen)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kaam/kamen (K358p Beringen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krɛbəkəs (K358p Beringen),
krappetjes:
krebbekes (K358p Beringen)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
ke̞ͅrs (K358p Beringen)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsenklipper:
zegt grootvader
keͅrsəklepər (K358p Beringen)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kârte (K358p Beringen),
kaartspelen:
ka.rt spê.lə (K358p Beringen),
kārtspēlə (K358p Beringen)
|
kaarten [RND] || Kaarten (werkw.). [ZND B1 (1940sq)] || Kaarten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22759 |
kaarten (ww.)? |
tuisen:
tö:sse (K358p Beringen),
Kaartspelen.
toesə (K358p Beringen)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kéés (K358p Beringen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|