25420 |
pezen |
pezen:
pezen (K358p Beringen)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
25421 |
pezen blootleggen |
doorsteken:
doorsteken (K358p Beringen)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
pizǝrek (K358p Beringen)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.]
II-1
|
18806 |
piekeren |
speculeren:
hè zit do altè te spikkelere (K358p Beringen)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pipǝ (K358p Beringen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
22424 |
pijl |
pijl:
pael (K358p Beringen)
|
Pijl. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (K358p Beringen),
pɛ.n (K358p Beringen)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20876 |
pijpensteel |
mondster:
In de plaats van mondstuk.
monster (K358p Beringen),
steel:
steel (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
18642 |
pijpjesmuts? |
pijpjesmuts:
AIs variante op fig. 35.
pepkəsmøts (K358p Beringen)
|
pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33055 |
pikbinder |
pikbinder:
pek˱bendǝr (K358p Beringen),
pek˱benǝr (K358p Beringen)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|