| 17924 |
verfrommelen |
verkronkelen:
verkrunkelen (K358p Beringen)
|
(papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
| 30272 |
vergaring |
gudden:
gødǝn (K358p Beringen)
|
De verbindingen of de raakvlakken tussen de uiteinden van de velgblokken. [N 17, 66; N G, 45c, monogr]
I-13
|
| 24614 |
vergeet-mij-nietje |
vergeet-me-nietje:
vergeet-me-nietje (K358p Beringen)
|
vergeet-mij-nietje [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
| 19597 |
vergiet |
vergiet:
vərgit (K358p Beringen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33465 |
verhoogd dakgedeelte boven een poort |
verhoog:
vǝrhȳx (K358p Beringen)
|
Om de hoogte van een poort te vergroten kan men het dak erboven verhogen. De omvang van de dakverhoging kan van geval tot geval verschillen. De verhoging kan ook een apart zadeldak zijn, dwars op dat van de schuur of de stal. Zie ook afbeelding 22.b bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 31]
I-6
|
| 21399 |
verkeren |
vrijen:
vrijen (K358p Beringen)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
| 20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrijen (K358p Beringen)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
| 18001 |
verkillen |
verkleumen:
vərklømən (K358p Beringen),
voos worden:
vuwəs (K358p Beringen)
|
killen (ongevoelig worden van de koude) [ZND B1 (1940sq)] || kleumen (inkrimpen v. de kou) [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
| 18002 |
verkleumd |
bevroren:
bevroren (K358p Beringen),
verstijfd:
vərsteͅfd (K358p Beringen)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
| 18074 |
verkouden |
verkoud:
ge zout verkaad wərre (K358p Beringen),
ich zen verkaad (K358p Beringen),
ich zen verkaat (K358p Beringen),
ich zyn verkaad (K358p Beringen),
ig z`n verkaad (K358p Beringen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|