e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Berverlo

Overzicht

Gevonden: 1454
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
natuurlijke waterloop beek: bēk (Berverlo) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
nek nek: nęk (Berverlo) Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9
nerf van de weide vilt: vølt (Berverlo) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
neusriem neusriem: nø̄srim (Berverlo) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring ring: reŋk (Berverlo) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
niet drachtig muntig: møntex (Berverlo) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
niet meteen leegbloeden verklotten: (het bloed) vǝrklǫt (Berverlo), verstokken: (het bloed) vǝrstǫkt (Berverlo) Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.] II-1
nijptang pitstang: petstaŋ (Berverlo), trektang: tręktaŋ (Berverlo) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
nog in het ei zittend kipje kiekje: kikskǝ (Berverlo) [N 19, 40a] I-12
oliemolen slagmolen: slǭx[molen] (Berverlo) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3