33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (K318p Berverlo)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
17629 |
nek |
nek:
nęk (K318p Berverlo)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
32853 |
nerf van de weide |
vilt:
vølt (K318p Berverlo)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
33930 |
neusriem |
neusriem:
nø̄srim (K318p Berverlo)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
reŋk (K318p Berverlo)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
møntex (K318p Berverlo)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
verklotten:
(het bloed) vǝrklǫt (K318p Berverlo),
verstokken:
(het bloed) vǝrstǫkt (K318p Berverlo)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
petstaŋ (K318p Berverlo),
trektang:
tręktaŋ (K318p Berverlo)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kiekje:
kikskǝ (K318p Berverlo)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭx[molen] (K318p Berverlo)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|